Naamloos
Wachten in de holle stam bijna opgegeven tastend naar het laatste restje een vonkje nog van leven hopend dat de eeuwigheid of de gevolgen van de gaande tijd het willen van mij overnam. Schaamte de afschuwelijke leegte er is niets in mijzelf dat in de richting wijst of mij beweegt te worden wie ik worden kan. Voelen de impulsen vullen lege huls en vechten tegen wat er wordt gezegd en niet geleefd verleden met laatste kracht en onder hoge druk geperst verschijnt de diamant die toont in elk facet mijn scheppingskracht van heden. |